Versoepeling van de verschoonbare termijnoverschrijding op Curaçao: een goede zaak?

Versoepeling van de verschoonbare termijnoverschrijding op Curaçao: een goede zaak?

June 5, 2024

31 mei 2024 geschreven door Marie Weijand en Fay van Alphen 

  1. Inleiding

In het Curaçaose bestuurs(proces)recht geldt een zeswekentermijn voor het indienen van een bezwaar- en beroepschrift tegen een beschikking. Bij niet-tijdige indiening komt de indiener in beginsel voor een dichte deur te staan; tenzij de termijnoverschrijding verschoonbaar kan worden geacht volgens de twee wettelijke cumulatieve voorwaarden[1] uit artikel 16, vierde lid, en artikel 56, vierde lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak van Curaçao (Lar). Hierbij hanteerde de bestuursrechter lange tijd een strikte (extra) tweewekentermijn. Deze termijn lijkt echter losser te worden.[2]

In dit artikel bespreken wij de koerswijziging van de Curaçaose bestuursrechter en de concrete gevolgen voor bestuursorganen, vergunninghouders en (andere) belanghebbenden.

  1. Ontwikkelingen in Curaçaose rechtspraktijk

In Nederland wordt al geruime tijd een levendig debat gevoerd over het terugbrengen van maatwerk en meer aandacht voor de burger in het bestuursrecht, e.e.a. volgend op de inmiddels welbekende “Toeslagenaffaire”.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) deed op 30 januari 2024 een belangwekkende uitspraak (ECLI:NL:CBB:2024:31) over een minder strikte beoordeling van de verschoonbaarheid van termijnoverschrijdingen (m.b.t. het Nederlandse equivalent van art. 16 lid 4 jo. art. 56 lid 4 Lar), volgend op de conclusie van raadsheer A-G Widdershoven van 7 september 2023. Kortgezegd pleitte A-G Widdershoven voor een soepelere toetsingsmaatstaf bij de vraag of een belanghebbende wel ‘zo spoedig als redelijkerwijs van hem/haar verlangd kon worden’, tegen een (Awb-)besluit is opgekomen. Het CBb heeft de aanbevelingen van de A-G een aantal maanden later uiteindelijk (deels) overgenomen. Die aanbevelingen werden echter direct na de conclusie al toegepast door de Curaçaose bestuursrechter.

Tweewekentermijn

Zo oordeelde het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (het Gerecht) al op 1 november 2023, onder verwijzing naar de voornoemde conclusie, dat het de vaste jurisprudentie met betrekking tot het hanteren van de strikte tweewekentermijn inwisselt voor een ruimere zeswekentermijn ter invulling van het wettelijk criterium “zo spoedig als redelijkerwijs kan worden verlangd”.[3]

De versoepeling van deze vrij rigide termijn is een welkome ontwikkeling voor burgers die zich vaak niet bewust zijn van beschikkingen, zoals vergunningen, die worden genomen door bestuursorganen en welke (ook) aan hun belang raken (denk aan de bouwvergunning voor een naastgelegen perceel). Dit heeft er ook mee te maken dat er op Curaçao geen algemene wettelijke regeling bestaat omtrent de algemene bekendmaking en/of publicatie van overheidsbesluiten.[4] Vergunninghouders en bestuursorganen zien zich met deze koerswijziging echter in een onzekerdere rechtspositie, nu zij niet langer (blind) kunnen vertrouwen op de standaardtermijn van zes weken, met een mogelijke uitloop van twee weken.

Dat het hier om een bestendige koerswijziging gaat, is te zien in een tweetal latere uitspraken van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en de BES-eilanden (GHvJ), waarin ook het GHvJ de door het CBb en het Gerecht ingezette versoepeling onderschrijft.[5] Ook de recente uitspraak van het Gerecht van 17 april 2024 (ECLI:OGEAC:2024:71) bevestigt de ingezette koers.

Verwijtbaarheid

Ook wat betreft de beoordeling van het (tweede) wettelijke criterium, te weten of er sprake is van ‘geen verwijtbaarheid’ of van ‘geringe verwijtbaarheid’, is er een versoepeling in de jurisprudentie waarneembaar. Zo houdt de Curaçaose rechter, in navolging van de voornoemde CBb en GHvJ-uitspraken, ook meer dan voorheen rekening met bijzondere persoonlijke omstandigheden van de indiener. Zo oordeelde de voorlopige voorzieningenrechter op 8 april 2024 bijvoorbeeld dat de termijnoverschrijding in dat geval verschoonbaar werd geacht omdat de belanghebbende door de mededelingen van de (ambtenaren van een) minister in de (onjuiste) veronderstelling verkeerde dat er (nog) geen vergunning was verleend.[6] Dit was volgens de voorzieningenrechter een omstandigheid die maakte dat er geen sprake was van verwijtbaarheid aan de zijde van de indiener.

Gelukkig worden de reguliere termijnen binnen het bestuursrecht niet helemaal losgelaten. Het uitgangspunt van de zeswekentermijn, gerekend vanaf datum uitreiking beschikking, blijft immers gelden. Ook de verschoonbare termijnoverschrijding wordt niet opeens opgerekt tot in oneindigheid. Zo oordeelde het Gerecht in een uitspraak van 17 april 2024 bijvoorbeeld al dat de enkele omstandigheid dat indiener een kleinschalige organisatie is (in plaats van een groot professioneel bedrijf), een onvoldoende zwaarwegende grond vormt om verschoonbaarheid aan te nemen.[7] Het zal dus steeds afhangen van de concrete omstandigheden van het geval. 

  1. Slotsom

De reguliere bezwaar- en beroepstermijnen blijven, ondanks recente versoepelingen in de rechtspraak bij bijzondere gevallen, onverkort gelden. Te laat is en blijft te laat. Wel heeft de Curaçaose rechter duidelijk afscheid genomen van de tot dusver gehanteerde strikte maatstaf bij de beoordeling van verschoonbaarheid bij termijnoverschrijding en lijkt er daarmee meer ruimte te zijn om rekening te houden met bijzondere persoonlijke omstandigheden van de indiener.

De schrijvers van dit artikel juichen deze ontwikkelingen toe. De verruiming biedt duidelijke voordelen voor de rechtsbescherming van belanghebbenden in die gevallen waarin zij door omstandigheden buiten hun schuld niet tijdig in bezwaar of beroep zijn gekomen. Toch dient ervoor gewaakt te worden dat er niet te ruimhartig wordt omgegaan met het verschoonbaar achten van termijnoverschrijdingen. De keerzijde van de verruiming is namelijk dat het rechtsonzekerheid in de hand werkt voor vergunninghouders en bestuursorganen. Deze partijen zullen zich vaker dan voorheen geconfronteerd zien met bezwaar- en beroepschriften gericht tegen beschikkingen waarvan de termijn al (ruimschoots) is verstreken en op basis waarvan al vervolgbesluiten kunnen zijn genomen, investeringen zijn gedaan en/of werkzaamheden zijn gestart. Ongeoorloofde oprekking van de termijnen kan dan mogelijk leiden tot zeer ingrijpende gevolgen.

Er zal dus een nieuwe balans gevonden moeten worden, waarbij recht wordt gedaan aan de (vaak tegenstrijdige) belangen van alle partijen. Wij volgen de verdere ontwikkelingen in de jurisprudentie met belangstelling.

Wilt u meer weten over deze koerswijziging en de gevolgen daarvan in de praktijk? Neem gerust contact op met een van de bestuursrechtspecialisten van HBN Law & Tax.

[1] (i) niet aan de indiener toe te rekenen bijzondere omstandigheid, en (ii) het bezwaar/beroep werd zo spoedig als redelijkerwijs verlangd kon worden ingediend.

[2] GEA 1 november 2023, ECLI:NL:OGEAC:2023:273, rov. 7.3-7.4.

[3] GEA 1 november 2023, ECLI:NL:OGEAC:2023:273, rov. 7.3-7.4. Dit geldt voortaan ook voor het bestuursrechtelijk belastingrecht volgens de HR april 5 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:515.

[4] Dit is anders in de Nederlandse Awb, waar in Afdeling 3.6 wel een bekendmakings- en mededelingsregeling van besluiten bestaat.

[5] GHvJ 14 februari 2024, ECLI:NL:OGHACMB:2024:14, rov. 4.4. Zie ook: GHvJ 14 februari 2024, ECLI:NL:OGHACMB:2024:19, rov. 3.4.

[6] GEA 8 april 2024 (voorlopige voorziening).

[7] GEA 17 april 2024, ECLI:NL:OGEAC:2024:71, rov. 4.7.

Written By